alleen onze neus is anders. denk ik als ik in de spiegel kijk of tegenover haar zit – of het verschil daartussen even kwijt ben. vandaag weet ik dat ik zit. en door mijn camera steeds langer durf te kijken naar haar. wat wil ik vinden in mijn moeder in de tuin waar mijn vader al tweeënhalf jaar niet meer rondloopt? ik weet het pas als de foto’s geschoten zijn. als ik ze bekijk. alleen. aan tafel in mijn andere thuis. als ik in mijn neus mijn vader zie en mijzelf in de wangen van mijn moeder. nu hij steeds verder weg is en zij nog tegenover mij zit. nu mijn beeldscherm op zwart springt. en ik ze beiden zie.

met jou huil ik emmers en lach ik wangen vol. loopt het water me in de mond en langzaam over mijn dijen. waan ik mij vloeibaar, niet langer vast. caro. tijn. je naam doet er allang niet meer toe, mijn lief. want ook al verander je zo snel en zo traag tegelijk – eb en vloed hebben geen effect op wie het water is. leer ik van jou iets, dan is het: laat het golven.

als een vel niet meer past. ladders lichtjes zichtbaar, tussen je knieën al het kruis. te lang geweekt, te groot gegroeid, te grof gevonden dat ie nog wel even mee kon gaan. ook vandaag weer aangetrokken zonder rechtop te staan. als een vel loslaten niets van kiezen is maar van een keuze die al voor je werd gemaakt. omdat het je kent, dat vel. omdat het je weet, dat vel. dat volgende vel dat wacht. dat gloeit en glanst, nat nog van de verpakking. vijftien denier pas dus pas op nu. aai zacht nu. knijp zacht nu. grijp zacht nu. tot nagels klampen, vingers krampen alles is wat nog wil. en laat los.